The Sitwells

En dan opeens zie je zo’n meneer uit de bus van Weesp naar Amsterdam, zo’n meneer met z’n dikke boek waar je elke week tegenover zit, maar waarvan je toch niet weet wat hij nou leest. Zo’n meneer. Zo’n man, die een meneer is, niet omdat hij in pak loopt, of zo gedistingeerd is. Hij draagt namelijk een vaal, gehaakt, paars hoedje op zijn kalende hoofd, een donkerblauwe, modelloze trainingsbroek boven bruine, lederen ‘dertien in een dozijn’-veterschoenen en een dik, bonkig, grijs fleece hes met een lange, rode sjaal in de opstaande kraag.

Nee, hij is een meneer omdat hij gereserveerd is, een zelfstandige eenheid binnen de kudde, maar goed gemanierd en vriendelijk, iets dat je ook meteen kunt zien. Het is duidelijk aan hoe hij zijn boek leest, aan hoe dik het boek is en hoe het er uit ziet. Ook al kun je de titel niet zien, je weet dat het geen Baantjer is of Hard Gras, maar een of ander weinig gelezen boek waarbij je na moet denken en dat je zelf nooit uit zou krijgen. Je kunt het zien aan hoe hij de luidruchtige familie achter in de bus negeert zonder te zuchten of vermoeid uit het raam te kijken. Je kunt het zien aan hoe hij even naar je glimlacht als je tegenover hem gaat zitten en je eigen boek uit de tas haalt.

En die meneer, die zie je dan op een regenachtige middag, terwijl jij zelf semi-interessant aan het doen bent met je zakenlunch, een tafeltje nemen naast je in de Hortus Botanicus, alwaar hij de krant gaat lezen met z’n kopje kruidenthee. Hij herkent je helemaal niet als je hem aanspreekt, maar glimlacht weer net zo warm, dat je eigenlijk geen zin meer hebt om weg te lopen. Maar ja, je stoort hem bij zijn krant en jij hebt een heleboel telefoontjes te plegen en je moet toch echt die regen in en die arme man met rust laten.

Maar niet zonder er achter te komen wat het nou was dat hij las. Een biografie was het, dat herinner jij je nog wel, maar hij nog niet. Een dik boek in de bus, zo in september, oktober. Hij blijft stil voor zich uitkijken en je vraagt of hij veel leest en hij laat weer zijn mooie glimlach zien en zegt ja. En God, je bent blij dat je hem lastig valt en dat hij het niet al te erg lijkt te vinden, ook al wil je graag weg voor hij het wel erg gaat vinden. De herinnering moet onbezoedeld blijven, de herinnering aan de gereserveerde, vriendelijke man in de bus van Weesp naar Amsterdam lezend in zijn bijzondere boek.

‘Sitwells,’ zegt hij dan alsnog onverwachts.

‘Pardon?’

‘Niet zo interessant, daarom heb ik er ook zo lang over gedaan,’ zegt hij met een verontschuldigende lach, alsof je hem er van beschuldigde langzaam te lezen. ‘Ken je de Sitwells?’ vraagt hij. Maar nee, die ken je niet. ‘Dichters,’ zegt hij, ‘twee broers en een zus. Edith, daar heb ik wel wat mee. In Engeland zijn ze redelijk bekend.’

‘Ging de biografie daarover?’

Hij knikt.

‘Maar hij was niet zo goed?’

‘Onderwerp was niet interessant.’

Waarop je dan niet veel meer weet te zeggen dan ‘oh’.

‘Het ging over de broer, Edith vind ik beter.’ En de manier waarop hij Edith uitspreekt, zo echt Engels, zo echt een meneer, dat je alleen maar breder, warmer kunt glimlachen, terwijl je hem bedankt voor zijn tijd, afscheid neemt, naar buiten loopt.

En de hele weg terug op de fiets in de regen geniet je. Je geniet van de mensen die je verbaasd aankijken, voor je stoppen, zich verontschuldigen als ze je afsnijden en terug glimlachen als je langsrijdt.

Zie ook post Werkelijkheid = wat je als werkelijk ervaart, 12.26h bus 177

Leave a Comment

%d bloggers like this: