Hoi, ik ben Max, weet je nog? Vandaag loop ik op de markt. Eigenlijk verveel ik me. Het is zaterdag. Mam staat op de markt, mijn zusje is onder de kraam aan het spelen. En ik ben al uren op en heb niets te doen. Ik weet niet waar mijn vriendjes zijn, dus slenter ik maar wat rond. Het is druk. Overal om me heen hoor ik mensen praten, in de verte muziek, maar vooral het geroep van de marktkoopmannen.’Vis, vis, verse grote vis!’ Ik loop langs een kraam waar allemaal verse vissen liggen. Alle soorten en maten. Eventjes blijf ik kijken en denk aan de vis die mijn moeder wel eens bakt. Heerlijk sappig een beetje zout, meestal krijgen we er gebakken aardappeltjes bij. Ik krijg er helemaal trek in, misschien dat ik straks wel aan mam vraag of we vanavond vis eten. Mmm, lekker!
Een eindje verder staat Hein. Hein ken ik wel, hij is aardig. Meestal geeft hij me een plakje kaas als ik langs kom. ‘Kaas, kaas mooie gele kaas!’ roept Hein. Bij zijn stalletje staan best veel mensen. Ik probeer me er door te wurmen om een plakje kaas te vragen, maar Hein is zo druk met z’n klanten dat hij me helemaal niet ziet. ‘He Hein!’ roep ik, maar hij hoort me niet. Uiteindelijk geef ik het op. Maar van al dat lekkere eten begin ik nu wel een beetje trek te krijgen. Het is ook al zo lang geleden dat ik gegeten heb. Vanochtend toen mijn moeder de markt op ging heb ik een boterham gehad, maar het is nu zeker al middag.
‘Appelen, appelen lekkere appeluh!’ Dat is Tom. Hij heeft hele mooie glanzende appelen liggen. Van die lekkere rooie. Van die appelen dat als je er naar kijkt dan proef je al hoe lekker zoet ze zijn en sappig. Zo sappig dat het sap over je kin loopt als je een hapje neemt. Mijn maag knort. Oh, die appels zien er zo lekker uit… Tom is druk bezig met zijn klanten. Het lijkt wel alsof iedereen zijn appels wil kopen.
Ook Tom ziet me niet. Voorzichtig wring ik me steeds een stukje dichterbij. Stapje voor stapje dichterbij de heerlijke appels. Ze zien er zo lekker uit… Ik wil er een, ja, ik wil er een. Ik sta nu zo dichtbij dat ik ze kan ruiken. Een zoete geur. Oh, ik wil er een hebben, maar dat kost geld en dat heb ik niet. Tom is niet zo gul als Hein, hij geeft me er nooit een. Eigenlijk zou ik naar mijn moeder toe moeten gaan en geld vragen…
Ik kijk nog een keer naar de appels en voor ik het weet heb ik er een in mijn hand. Even weet ik niet wat ik moet doen. Ik kan er niet zo maar mee weglopen! Maar niemand lijkt het gezien te hebben. Ik kijk om me heen, nee, niemand kijkt naar mij. En ik heb er zo’n trek in!
Snel draai ik me om, mijn hart bonkt en het zweet breekt me uit. Zo snel mogelijk duw ik me door de mensen heen. ‘Hé!’ hoor ik Tom roepen. ‘Kom terug schavuit!’ Ik duw nog een stukje verder. De mensen kijken me boos en verbaasd aan omdat ik zo ruw tegen ze aan bots, maar niemand houdt me tegen. Tom blijft roepen. ‘Ik heb je wel gezien! Kom terug, appeljatter!’ Een laatste duw en ik ben door de mensen heen. Ik weet zeker dat mijn gezicht helemaal rood is, maar ik ren zo hard ik kan over de markt. Zo ver mogelijk weg van Tom en de boze mensen. Eindelijk! Ik kan ze niet meer zien. Opgelucht haal ik adem en loop wat rustiger verder. De appel in mijn hand glanst mooi en ik glimlach. Die is voor mij.
In de verte hoor ik muziek en ik loop er op af. Het klinkt gezellig. Een man staat midden op de markt met een gitaar om zijn nek. Voor zijn voeten ligt een pet, af en toe gooien mensen er geld in. De straatmuzikant speelt gitaar en zingt liedjes. Op een rustig plekje ga ik op de stoep zitten luisteren naar hem terwijl ik mijn appel eet. Het is een mooie middag. De zon schijnt, de muziek maakt iedereen vrolijk en ik heb een heerlijke appel.Als ik vlak voor het eten naar huis ga, hoor ik geschreeuw als ik de trap op loop. Eerst kan ik niet verstaan wat ze zeggen, maar naarmate ik dichterbij onze deur kom, kan ik ze steeds beter verstaan.
‘Mijn jongen jat geen appels!’ dat is mijn moeder. Ojee, denk ik: Tom! Stokstijf blijf ik staan.
‘Ik heb het zelf gezien!’ roept Tom, ‘je moet die jongen beter opvoeden.’
‘Het is een goeie jongen!’ roept mijn moeder. Ik wordt rood van schaamte. Voorzichtig doe ik onze deur open. Ik kan ze niet zien en sluip onze gang in.
‘Iedereen heeft gezien dat hij vandaag die appel gestolen heeft!’ roept Tom. Ze zijn in de huiskamer. Zo zachtjes mogelijk sluip ik door de gang naar mijn slaapkamer. Ik wil ze nu liever niet zien.
‘Ik wil mijn geld!’ roept Tom.
De deur van mijn slaapkamer doe ik geluidloos, stukje voor stukje dicht. Verdrietig ga ik op mijn bed liggen en luister naar de ruzie tussen mijn moeder en Tom. Het duurt nog een hele tijd…
© Naomi Blindeman, 2001