Ik ben Max, ik heb altijd een stoere pet op en mijn blitse step bij me. Meestal speel ik op straat, want dat vind ik het leukst. Lekker spelen, soms kattenkwaad uithalen en soms met andere kinderen knikkeren of voetballen. Soms doen we stepwedstrijdjes en meestal win ik, ik ben hartstikke goed in steppen, ik ben de snelste.
Samen met mijn moeder en zusje woon ik achter de markt. Achter de stalletjes staan grote huizen en in een van die huizen wonen wij, op twee hoog. Mijn zusje is twee en het is helemaal niet leuk om met haar te spelen. Ze gaat altijd huilen en met dingen gooien, mijn zusje lijkt wel altijd boos. Gelukkig ben ik al acht, dus ik hoef meestal ook niet met haar te spelen.
Mijn moeder is wel lief. Overdag werkt ze altijd op de markt. Ze heeft een kraampje met snoep, hele lekkere snoepjes, wel 50 verschillende soorten. Soms mag ik een handje pakken, maar meestal niet, als ze dan niet kijkt, doe ik het soms stiekem toch. Lekker trekdrop of spekkies. Hmmm. Een keer heb ik zelfs zo veel gegeten dat ik er ziek van was, heb ik niet tegen mijn moeder gezegd hoor, dan zou ze hartstikke boos zijn geworden! Vanmiddag ben ik aan het knikkeren. Ik tegen Stanley. Stanley had een hele zak vol met knikkers en toen we begonnen had ik er maar één. We hadden gewed dat ik met mijn ene knikker al zijn knikkers kon winnen. Stanley kijkt ontzettend boos, hij vindt het niet leuk dat ik steeds meer van zijn knikkers heb. Elk potje win ik weer, want hij gooit veel te hard en dan gaan ze er niet in.
We staan klaar. Stanley mag eerst. Hij wil niet nog meer verliezen, dus geeft hij zijn knikker een zacht duwtje. De knikker rolt en rolt, maar rolt niet het putje in. Nu mag ik. De andere kinderen kijken naar mij. Ik ga er goed voor staan en knijp een oog dicht zodat ik beter kan mikken. Iedereen houdt zijn adem in. Ik gooi, de knikker zoeft door de lucht en komt met een mooie boog in één keer in het putje terecht.
“Yeah!” Iedereen juicht, behalve Stanley. Hij loopt boos weg.
“He, we hebben gewed!” roep ik, maar hij loopt gewoon door. Eigenlijk kan het me ook niet schelen, ik heb al zo veel mooie knikkers gewonnen. De rest mag hij houden.We besluiten een stepwedstrijd te organiseren bij de speelsplaats in de straat hierachter. Mijn step had ik tegen de muur gezet toen we gingen knikkeren dus ik ga hem pakken. Maar… hij is weg! Ik kijk goed om me heen, misschien staat hij ergens anders, maar ik zie hem nergens. Ik kijk achter auto’s, onder auto’s, misschien wilde iemand me pesten en heeft hij mijn step verstopt.
>“Hebben jullie mijn step gezien?” vraag ik aan de andere kinderen. Ze schudden hun hoofd. “Hij is blauw met zilverkleur,” zeg ik, “en hij glimt heel mooi.” Ik heb de stoerste step van de straat, iedereen weet hoe hij eruit ziet, maar ze hebben hem niet gezien.
Zou iemand hem gejat hebben, denk ik opeens. En dan weet ik het weer. Ik heb een groep grote jongens uit de buurt rond zien lopen! De meeste zijn niet zo erg, maar één jongen, Peter, is altijd heel erg gemeen tegen iedereen die kleiner is dan hij. Hij heeft hem vast meegenomen om me te treiteren.
De hele markt zoek ik af, maar Peter zie ik nergens en mijn step ook niet. Straks moet ik naar huis om te eten, dus ik heb nog weinig tijd. Ik besluit om naar zijn huis te gaan, misschien is Peter daar wel of heeft hij de step daar verstopt. Peter woont in de straat achter de mijne en ik ren er naar toe. Waar zou hij mijn step verstopt hebben? Vast niet in huis, want dan zou zijn moeder het zien… Misschien in de garage!
Als ik er eindelijk ben, verstop ik mij eerst achter een auto om goed te kunnen kijken of Peter niet toevallig op wacht staat. Ik zie niemand. Zachtjes en snel loop ik naar hun garage en leg mijn oor tegen de deur aan. Het is doodstil. Heel voorzichtig doe ik de deur open en kijk naar binnen. Het is pikdonker, maar ik zie niemand. Stapje voor stapje loop ik naar binnen. Plotseling hoor ik een hard geluid. Ik schrik zo dat ik bijna een meter achteruit spring. Ik zie zo weinig, dat ik ergens tegenaan gelopen ben, dat maakte dat lawaai! Doodstil blijf ik staan. Ik ben bang dat iemand me gehoord heeft, maar er gebeurt niets. Ik kijk eens goed. Het is een etensbakje van een kat, gelukkig was het leeg. Nog voorzichtiger dan eerst, loop ik op mijn tenen verder de schuur in. Mijn hart bonkt in mijn keel. Dan zie ik iets blauws glimmen in het donker. Ik loop er naar toe en JA! het is mijn step.
Vlug pak ik hem en loop zo snel mogelijk weer naar buiten. Nu kan het me niet mee schelen of iemand me hoort. Het is MIJN step!
Buiten stap ik op mijn step en race zo snel mogelijk naar huis. Stomme Peter, denk ik boos, ik pak je nog wel.
© Naomi Blindeman, 2001